woensdag 18 maart 2009

Memoria en synesthesie


Dit wordt een bericht over het synesthetisch aspect van de geheugenkunst, maar eerst wil ik een paar algemene bedenkingen kwijt. In een drietal paragrafen.

De geheugentechniek die ieder schoolkind in mindere of meerdere mate toepast(e) heeft in onze taal de naam van 'ezelsbruggetje' gekregen. Daar horen geheugen en onthouden in de schoolse opvatting blijkbaar thuis: bij de (domme) ezels - de slimmeriken hebben het na één keer horen al mee. Als ik mijn leerlingen vroeg naar de methode waarmee ze hun Latijnse of Griekse woordjes van buiten leerden reageerden ze dus eerst wat beschaamd, maar snel wilden ze wel hun eigen slimme vondsten vertellen, nog even vindingrijk als die van onszelf, vroeger. Het is iets dat een 'sluipend' bestaan leidt, deze trucjes, vooral nu in het huidige onderwijs pedagogen geen woorden genoeg kunnen vinden om dat domme van-buiten-leren te verketteren. Binnenkort hoeven ze zich niet meer druk te maken: ik lees dat onderwijsminister Vandenbroucke experten een schoolhervorming laat onderzoeken en die zouden aanbevelen dat het Latijn in de eerste twee jaar M.O. verdwijnt. (21/3 Volgens DS zouden ze het Latijn dan weer wel willen behouden, maar 'met minder uren'.)

Sinds de zogenaamde democratisering van het onderwijs duikt steeds opnieuw dezelfde pseudotegenstelling op: het is ofwel van buiten leren, ofwel het 'zelf' vinden. Het een zou het ander verdringen. De oude paternalistische stijl zwoer bij het memoriseren: dan gooien wij toch zeker, verlicht als we zijn, het kind met het vuile badwater weg? Deze georganiseerde sluipmoord op onze unieke gave, het geheugen, duurt al een aantal generaties en heeft er nu nog een pseudo-argument bijgekregen: 'als ik iets niet weet, dan zoek ik het toch gewoon even op op internet?'

Alsof je geheugen gebruiken en oefenen het zelfstandig denken in de weg zouden staan. Alsof je tot verhelderende inzichten via redeneren kunt komen zonder te hoeven steunen op een degelijke parate kennis. Alsof kennis in je geheugen stoppen tijdverlies zou zijn ('via de computer gaat het toch sneller?').

U hebt nu onderhand wel door waar mijn positie in deze kwestie is ;-)

Al bijna twintig jaar liggen in een hoekje van mijn geheugen twee teksten samen opgeslagen, één ervan van Cicero. Iets waarvan ik toen dacht: daar moet ik wat mee doen. In 1990 kocht ik namelijk een boekje, een 'klein boekje over een enorm geheugen', dat die associatie met Cicero opriep. Nu heb ik het weer uit de kast gehaald.

De trigger was een artikel afgelopen week in de kranten. Vandaag in DM en en op 14 maart in DS vond ik een bericht over Daniel Tammet, 'een autistische savant'. In het begeleidend artikel 'Hoe doet hij het?' las ik: Daniel Tammet gaat op een intuïtieve manier met getallen om, zoals 'gewone' mensen met hun moedertaal omgaan. Hij hoeft er niet bij na te denken als hij een som oplost. Zijn geheim: hij visualiseert getallen, met een moeilijk woord heet dat synesthesie. (-) "Grote getallen, zoals Pi, breek ik op in combinaties van getallen die ik mooi vind. Ik boetseer ze in mijn geest tot een landschap. Als ik daar in gedachten doorga, kan ik moeiteloos de cijfers opsommen." Tammett is zo'n slimmerik die geen ezelsbruggetje nodig heeft. Hij leert ook talen op die manier, supersnel. De in groen gedrukte woorden brachten mij het volgende in herinnering.

In het kleine boekje* dat ik in 1990 kocht, The Mind of a Mnemonist, beschrijft psycholoog Aleksandr Loeria zijn wetenschappelijke studie van een man die over een gelijkaardige gave beschikte als Tammett. De man, Solomon Shereshevskii, was naar Loeria gestuurd door zijn werkgever, de hoofdredacteur van een krant. Die had de man bijna willen ontslaan, omdat hij geen nota's nam bij interviews, maar toen Shereshevskii als de normaalste zaak van de wereld de volledige conversatie woord voor woord exact uit het hoofd opzei, leek onderzoek hem interessant. Dat was in de jaren '20 van vorige eeuw. Loeria zou de man zo'n 30 jaar volgen.

Loeria schrijft met veel sympathie over zijn onderwerp. S., zoals Loeria hem noemt, heeft de gave zich alles tot in het kleinste detail te herinneren, en die herinneringen komen steeds visueel in zijn geest naar boven. S. blijkt, in tegenstelling tot Tammett, niet een betere vat op zijn leven gekregen te hebben en zijn gave altijd als een probleem ervaren te hebben. Vooral omdat de herinneringen niet wegdeemsterden zoals bij een 'normaal' iemand, maar zich steeds bleven opdringen en soms een chaos in zijn hoofd creëerden. (Loeria [p.67]: Many of us are anxious to find ways to improve our memories; none of us have to deal with the problem of how to forget. In S.'s case, however, precisely the reverse was true. The big question for him, and the most troublesome, was how he could learn to forget.) Op het einde van zijn leven leerde hij het enigszins controleren.

S. stemde erin toe met Loeria allerlei proeven uit te proberen. Eén ervan was om S. een lange lijst van woorden voor te lezen / te laten lezen, die hij in de juiste volgorde van buiten moest leren en kunnen opzeggen:
Each word would elicit a graphic image (-) Most often (-), he would "distribute" them along some roadway or street he visualized in his mind. (-) ...he might also select a street in Moscow. Frequently he would take a mental walk along that street - Gorky Street in Moscow - beginning at Mayakovsky Square, and slowly make his way down, "distributing" his images at houses, gates, and store windows. (p. 32)

Toen ik dit las was ik even verbluft, zo sterk leek dit op de geheugentechniek beschreven in Latijnse teksten van Cicero (De Oratore II, 351 e.v.), de Rhetorica Ad Herennium (III, 28-40), en Quintilianus (Institutio Oratoria, XI, 2), zo'n 2000 jaar eerder. Wat eeuwen lang tot de onderwijstechnieken van de retorica behoord had bleek bij Shereshevskii op natuurlijke wijze te 'gebeuren'. De verdere uitbouw van deze gave werd door hem beschouwd als iets unieks en oorspronkelijks van hemzelf. Terwijl die Romeinse studenten in de welsprekendheid (en veel later in de middeleeuwse abdijen), geen savants, zich diezelfde geheugenkunst met veel geduld en inspanning volgens de voorschriften van hun leraars eigen gemaakt hadden. Het was één van de elementen van de voorbereiding voor een redevoering: inventio, dispositio, elocutio, memoria, pronuntiatio.

De techniek van de μνημοσυνη of memoria (Frances Yates** heeft hierover een degelijk boek gepubliceerd) zou teruggaan op de Griek Simonides (6e eeuw v.C.) en was gebaseerd op loci  en imagines, het toekennen van plaatsen en afbeeldingen aan onderdelen van de speech (wat bij Loeria 'technique of eidetic images' heet, maar ik heb bij hem nergens een verwijzing gevonden naar de Romeinen). Cicero schrijft hierover: 'Simonides, of een ander die dit heeft uitgevonden, heeft heel juist begrepen dat wat de beste en scherpste indrukken in onze geest veroorzaakt onze zintuigen zijn; en dat ons allerscherpste zintuig het zicht is.'
(Vidit enim hoc prudenter sive Simonides sive alius quis invenit, ea maxime animis effingi nostris, quae essent a sensu tradita atque impressa; acerrimum autem ex omnibus nostris sensibus esse sensum videndi.)

Bij Quintilianus moeten we ons de klassieke redenaar voorstellen als iemand die in zijn verbeelding door zijn geheugengebouw beweegt terwijl hij zijn redevoering houdt, en van de in zijn geheugen geprente plaatsen de beelden wegneemt die hij daar heeft neergezet. De methode garandeert dat de verschillende punten van zijn betoog in de juiste volgorde worden onthouden, omdat de volgorde is vastgelegd in de opeenvolging van plaatsen in het huis.
'Wat ik over dat huis heb gezegd, kan ook met openbare gebouwen, lange wegen, rondwandelingen door steden en schilderijen. Het is zelfs mogelijk dergelijke beelden te verzinnen. Wat men dus nodig heeft is een locatie, die verzonnen of echt is, en beelden of afbeeldingen, die hoe dan ook verzonnen moeten worden(...)'.
(XXI. Quod de domo dixi, et in operibus publicis et in itinere longo et urbium ambitu et picturis fieri [spieri] potest. Etiam fingere sibi has +imagines+ licet. Opus est ergo locis quae vel finguntur vel sumuntur, et imaginibus vel simulacris, quae utique fingenda sunt.)

Maar de Rhetorica Ad Herennium geeft een concreet voorbeeld, tamelijk bekend, omdat er voor de huidige lezer rare associaties instaan: 'De aanklager heeft bijvoorbeeld gezegd dat de beklaagde een man gedood heeft met vergif, heeft in zijn aanklacht opgenomen dat het motief voor de misdaad een erfenis was en heeft verklaard dat er veel getuigen en medeplichtigen waren bij deze daad. Als we, om ons verdedigingspleidooi te vergemakkelijken, dit eerste punt willen onthouden, zullen we in onze eerste achtergrond een beeld willen scheppen van heel de zaak. We zullen de persoon over wie de zaak gaat afbeelden als ziek in bed liggend, als we hem kennen. Als we hem niet kennen zullen we toch iemand kiezen voor onze zieke, maar dan iemand van de laagste stand, zodat hij ons onmiddellijk voor de geest kan komen. En we zullen de beklaagde naast het bed plaatsen, met in zijn rechterhand een kom, en in zijn linker schrijftafeltjes, en aan de vierde vinger de testikels van een ram. Zo zullen we in ons geheugen de man kunnen verankeren die vergiftigd werd, de erfenis, en de getuigen. En zo zullen we ook de andere punten van de aanklacht opeenvolgend in achtergronden plaatsen (...).'

Zo gaat de Ad Herennium nog een tijdje door. De vraag is of dit inderdaad bij de studenten het gewenste effect heeft gehad. Volgens Quintilianus wel. En de Ad Herennium heeft nog tot in de Middeleeuwen fervente navolgers gehad. Het blijft natuurlijk intrigerend, dat zo'n aangeboren (en misschien ongewenste) gave van het geheugen bij Tammett en Shereshevskii zo perfect gelijk loopt met de 'kunstmatige' training van de Romeinse retoricastudenten. Misschien zijn hierover al studies geweest. Dan graag een seintje.

---------------------------------------------------------------------------------
* The Mind of a Mnemonist - A little book about a vast memory, A. R. Luria, Harvard University Press (1987). In het Russisch "Malen'kaia knizhka o bol'shoi pamiati" - Eerste druk 1968
** Frances Yates, The Art of Memory (1966)